In 2011 verscheen in dit tijdschrift een overzicht van de rozensoorten in ons land. Bakker et al hanteren in dit overzicht een artificieel, typologisch soortconcept om orde te scheppen in de chaos van Rosa sect. Caninae, waarbij de variatie via morfologische kenmerken wordt verdeeld in eenheden, waaraan vervolgens de status van soort wordt toegekend. De stand en duurzaamheid van de kelkbladeren, alsmede de doorsnede van het stijlkanaal spelen daarbij een belangrijke rol. Deze kenmerken blijken echter volgens een al in 2003 gepubliceerd artikel10 geheel overerfd te worden via het mannelijke erfelijk materiaal. Bij het doorgeven van erfelijk materiaal aan de nieuwe generatie vindt waarschijnlijk geen recombinatie plaats en worden de vrouwelijke kenmerken, zoals beharing, bekliering en de structuur van de waslaag op de bladeren, ongewijzigd doorgegeven aan de dochterplanten. Mijn conclusie is, dat de genoemde kenmerken die vaderlijk worden overerfd niet gebruikt kunnen worden voor het onderscheiden van taxa: het zijn gestolen kenmerken, die van generatie op generatie kunnen wisselen, al naar gelang de pollendonor. Aanbevolen wordt te zoeken naar een soortconcept dat de evolutionaire verhoudingen binnen het genus Rosa recht doet. Als er inderdaad geen recombinatie optreedt, zoals uit recente studies lijkt, dan dienen soorten op basis van kenmerken te worden onderscheiden die in de vrouwelijke lijn worden overerfd, net als bij de apomictische genera Rubus en Hieracium. De tussenvormen in de sectie Caninae kunnen door de afwezigheid van recombinatie niet als hybriden worden beschouwd.