Van geen zijner geestesproducten heeft Goethe zoo weinig genoegen beleefd als van zijn „Versuch über die Metamorphose der Pflanzen”. Toen de verhandeling in 1790 na langdurige studie gereed was, weigerde de uitgever GÖSCHEN, met wien Goethe sinds vele jaren in relatie stond, haar te laten drukken, zoodat de schrijver naar een anderen uitgever moest gaan zoeken. In zijn verzameling van natuurwetenschappelijke studies, in 1817 uitgegeven met den titel „Zur Naturwissenschaften überhaupt, besonders zur Morphologie”, waarin de metamorphoseleer is herdrukt, beschrijft Goethe op de hem eigene olympische manier de lotgevallen van „Handschrift” en „Druckschrift” en beklaagt hij zich bitter over de koelheid van het publiek, maar nog meer over het gebrek aan inzicht en begrip van zijn wetenschappelijke tijdgenooten, die na 27 jaar nog geen van allen de draagwijdte van de metamorphosehypothese hebben begrepen. Van het publiek zegt hij „Das Publikum stutzte; denn nach seinem Wunsche sich gut und gleichförmig bedient zu sehen, verlangt es von jedem, dass er in seinem Fache bleibe”. De vrienden, aan wie Goethe indertijd presentexemplaren van zijn boekje had toegezonden, komen er slechter af: „Ueberdies waren die Aüszerungen meiner Freunde keineswegs von schonender Art, und es wiederholte sich dem vieljährigen Autor die Erfahrung dass man gerade von verschenkten Exemplaren, Unlust und Verdruss zu erleben hat. Kommt jemanden ein Buch durch Zufall, oder durch Empfehlung in die Hand, er liest es, kauft es auch wohl, überreicht ihm aber ein Freund, mit behaglicher Zuversicht, sein Werk, so scheint es als sey es darauf abgesehen ein Geistes-Uebergewicht aufzudringen. Da tritt nun das radicale Böse in seiner hässlichsten Gestalt hervor, als Neid und Widerwille gegen frohe, eine Herzensangelegenheit vertrauende Personen”. Deze uiting van Goethe kwam mij in de gedachte, toen ik overwoog, of ik het verbouwde en vergroote instituut met eenige plechtigheid en feestelijkheid in gebruik zou nemen, dan wel, of dit met stille trom zou moeten geschieden. Zonder bij iemand van de hier aanwezigen „Neid und Widerwille” te veronderstellen en in de overtuiging, dat een zoo onbelangrijke gebeurtenis niet in staat kan zijn het „Radicale Böse” bij u aan de oppervlakte te brengen, kan ik het niet van mij afzetten, dat er eenige overeenkomst is tusschen het met „behaglicher Zuversicht” overhandigen van een gedrukt geestesprodukt en het rondzenden van uitnoodigingen om aanwezig te zijn bij het in gebruik nemen van een niet zeer belangrijke verbouwing. Aanvankelijk kwam het mij voor, dat ik u met mijn „Herzensangelegenheit” niet moest lastig vallen.