Nooit zal ik die Donderdagmorgen 10 Augustus 1944 vergeten, toen ik op het laboratorium hoorde dat in de krant — wie las dat vod nog in die tijd — stond dat UITTIEN gefusilleerd was. Het drong eerst niet goed tot mij door. Het kon niet waar zijn. De krant werd gehaald. Ja, daar stond zijn naam in een lange lijst van lotgenoten en het verschrikkelijke, het onherroepelijke, begon langzaam tot mij door te dringen. Koud en gevoelloos stond daar het bericht, van een leugenachtige argumentatie voorzien, dat men ook UITTIEN, die zachtmoedige, gevoelige, intelligente man, had vermoord. Woorden waren hiervoor op dat moment niet te vinden. Ik had alleen behoefte zijn oudste zuster, waaraan hij zeer gehecht was, op te zoeken. Door de slechte treinverbindingen kon ik eerst de volgende dag naar Brummen. Daar trof ik een diep verslagen kring van familie en vrienden van UITTIEN. Wij konden het ons nog zo moeilijk realiseren dat wij hem niet weer zouden zien. Eerst nu wij hem voor goed verloren hadden beseften wij in volle omvang hoe groot wel de plaats was die hij in ons aller leven innam. Van nature had UITTIEN weinig belangstelling voor politiek. Hij vond dat hij daar niets van wist en er dus ook niet aan mee behoefde te doen. Hij had dan ook de gewoonte zijn stembiljet blanco, ja zelfs zonder het open te vouwen, weer meteen in de bus te laten glijden, zeer tot ongenoegen van de partij-mannen die bij een dergelijke gelegenheid op het stembureau plegen te zitten. Wel was hij met hart en ziel het Koninklijk Huis toegedaan. Later heeft hij zijn blanco stemmerij opgegeven, daar het hem duidelijk was dat hij op die manier ongewild toch wel eens de door hem toen reeds verafschuwde N.S.B. zou kunnen steunen. De gang van zaken in Duitsland opende hem de ogen en reeds voor de oorlog liet hij zijn antinazi instelling duidelijk blijken. Zo zond hij na de overval van de Duitsers op Tsjecho-Slowakije een paar overdrukjes aan een botanicus in dat land met op het adres: .... Tsjecho-Slovakia, temporarily occupied by Germany. Dit had tot zijn intens genoegen een geheel onverwacht gevolg, n.1. een stroom van overdrukjes van allerlei Tsjechische botanici waarvan hij nog nooit gehoord had. Na de overval op ons land, het bombardement van Rotterdam, dat diepe indruk op hem maakte, en de daarop volgende bezetting, was UITTIEN dan ook een felle tegenstander van Duitsers en N.S.B.ers. Hij uitte dat waar hij kon in woord en daad. Op de Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer waar hij leraar was, leidde dat tot wrijvingen met een N.S.B.-collega, die alles aan zijn Duitse meesters rapporteerde. Op 31 Aug. 1941, de verjaardag van H.M. de Koningin, kwam het tot een ernstige, maar niet onvermakelijke botsing met de Deventer zwarthemden, vanwege het feit dat hij binnenshuis met een oranjedas rondliep. Zijn huis aan de Dahliastraat werd door de N.S.B.ers belegerd, hetgeen een grote volksoploop en kloppartij tot gevolg had. Korte tijd daarna werd hij wegens dit feit en zijn „tartende” houding tegen de N.S.B.-collega ontslagen. Daar het departement een gunstige wachtgeldregeling maakte was dit geheel tot zijn genoegen. Sindsdien toch kon UITTIEN zich met nog meer energie wijden aan de taak, die hij zich ten bate van de oorlogvoering gesteld had, nl. het bijhouden van een uitvoerig dagboek en het verspreiden van door de radio opgevangen nieuwsberichten en van illegaal uitgegeven geschriften. Het is buitengewoon jammer dat dit dagboek in de laatste oorlogsmaanden door brand verloren is gegaan. Zijn folkloristische neigingen kwamen hem bij het samenstellen van dit dagboek goed van pas. Dagelijks tekende hij alles aan wat hij hoorde. Elk nieuwtje, elk gerucht, elke anecdote, met nauwkeurige opgave van plaats, tijd enz. Hoewel dus alles door elkaar kwam te staan, nl. alleen in de volgorde zoals hij de berichten kreeg, was het toch een verhaal dat men met spanning zat te lezen. Dat kwam natuurlijk ook vooral door de originele wijze waarop hij het gehoorde op schrift stelde. Zijn dagboek zou ongetwijfeld voor de geschiedschrijving van deze jaren van belang zijn geweest. Hoe ver zijn medewerking aan de illegale bladen zich uitstrekte, kan ik niet zeggen, daar hij dat begrijpelijk ook voor zijn familie en naaste vrienden verborgen hield. Wellicht heeft hij wel eens iets in deze bladen geschreven, maar zijn voornaamste medewerking was zeker de verspreiding. Op 29 Januari 1944 werd hij, op grond van verdenking van medewerking aan de verspreiding van „Trouw”, gearresteerd en naar het concentratiekamp Vught overgebracht. Voor zover wij wisten was er echter geen enkel positief bewijs tegen hem. Dat was dan ook waarschijnlijk de reden dat hij zelf dacht vrij te komen. De weinige brieven die hij uit zijn gevangenschap mocht schrijven waren merendeels opgewekt en getuigden van zijn onvergankelijke gevoel voor humor. Helaas werden zijn optimistische gedachten, geuit in zijn laatste brief, niet tot werkelijkheid. Hij schreef daarin dat hij nu wel spoedig dacht thuis te komen. In plaats daarvan werd echter zijn groep plotseling voor een standgerecht gebracht, en niet voor een gewone militaire rechtbank waarop zij recht hadden. De zaken gingen voor de Duitsers in die dagen slecht. De Amerikanen en Engelsen waren in het Westen doorgebroken. Vermoedelijk is er uit Berlijn een bericht gekomen, dat maar weer eens een voorbeeld moest worden gesteld om de schrik erin te houden. Zo werden deze mensen zonder dat iemand iets van de gang van zaken afwist ter dood veroordeeld en gefusilleerd. Weer was op een misdadige wijze met verkrachting van elk begrip van humaniteit en rechtsgevoel, aan 23 landgenoten het leven ontnomen, rouw en verbeten woede achterlatend.