Of adventieve planten minder, evenveel of zelfs wellicht meer belangstelling verdienen dan indigene is een onderwerp waarover even lang en doelloos gesproken kan worden als over de vraag of het technisch toegankelijk worden van kern-energie de mensheid overwegend gevaar don wel nut zal opleveren. Indien echter een adventieve plant stand hordt en, tijdelijk of zelfs blijvend, deel gaat uitmaken van de flora van een bepaalde streek, dan pleegt de belangstelling onverdeeld te zijn. Voorbeelden hiervan zijn wel door ieder van ons te geven. Op het oude Pothoofd te Deventer stonden (en staan wellicht nog?) exemplaren van een kennelijk winterhard geworden Sisymbrium wolgense Bieb., terwijl op, enige kilometers afstand dezelfde soort adventief pleegt voor te komen in de omgeving van de huidige meelfabriek. Toen in 1933 Parentucellia viscosa L., voor het eerst na ruim een halve eeuw en dan nog wel op een drietal plaatsen, in ons land werd teruggezien, was het wel overeenkomstig de verwachting, dat zij te Amsterdam en Oploo weer snel zou verdwijnen, doch niet, dat zij in de Wieringermeer in grote hoeveelheid zou standhouden. Elk onzer zal vermoedelijk, uit eigen ervaring puttende, even treffende gevallen kunnen aanhalen. Recent is het volgende: