Het laatste decennium zijn van de boreale Carex aquatilis een aantal vindplaatsen in Groningen en in het noorden van Drente bekend geworden; plaatselijk groeit de soort hier vegetatievormend. Voor Europa wordt de soort verder vermeld uit: Ierland, W.- en N.-Engeland, Schotland, Ijsland, Skandinavië (doch naar het zuiden zeldzamer wordend), Finland, Rusland (naar het zuiden tot bij Leningrad) en Estland, bij Reval (zie Kern en Reichgelt, Fl. Neerl. I, 3, 1954, p.79). Daar volgens de literatuur Carex aquatilis niet bekend is uit Denemarken en Duitsland veronderstelt Mej. Dr. Ch.H. Andreas – mede op grond van het voorkomen van fossiele resten in de Nederlandse bodem – dat de soort in ons land een “glaciaal – relict” is (N.K.A. 58, 1951, p. 48). Sedert 1948 werd in N.W.-Overijsel geregeld naar de soort gezocht, doch eerst in de zomer van 1955 werd Carex aquatilis hier in een vrij groot aantal aangetroffen aan slootkanten en op lage plekken in weilanden langs de Nieuwe Dijk, die van Wanneperveen in de richting Meppel loopt. Dit gebied, dat uit in cultuur gebracht moerasveen bestaat, ligt aan beide zijden van de grens tussen N.W.-Overijsel en Z.W.-Drente. De soort groeit hier tezamen met Carex acuta L., C. nigra (L.) Reichard en C. rostrata Stokes, plaatselijk op lage plekken zelfs mm of meer vegetatievormend. Verder bleek het dat deze zegge in enige dichtgegroeide petgaten bij Kolderveen (Z.W.-Drente) voorkomt.