1851
Over een Steenachtig concrement in het Gedarmte van een Paard
Publication
Publication
Bijdragen tot de dierkunde , Volume 2 - Issue 1 p. 17- 20
De verharde steenachtige afzetsels in de verschillende deel en van het ligchaam van den mensch, zoowel als van vele dieren wekten, en met regt, ten allen tijde de oplettendheid van Natuur-Geneeskundigen. Verscheiden in aard en zamenstelling naar de plaats des ligchaams, waar zij gevonden worden, zijn daarenboven eenige er van, zoo als b. v. de galsteenen, in den regel aan mensch en dier gemeen; de pis- of blaassteenen van verschillenden aard daarentegen, te dikwijls, helaas ! bij den mensch voorkomende, ontmoeten wij slechts nu en dan bij sommige diersoorten, zijnde daarvan slechts enkele voorbeelden bij paarden, zwijnen, en ook wel bij ratten aangetroffen; terwijl eindelijk voor zoo verre mij bekend is, de maag- en darmsteenen aan ons menschen ten eenenmale vreemd zijn, doch daarentegen menigvuldig voorkomen bij vooral groote en van plantaardig voedsel levende diersoorten. Bekend als zoodanig zijn reeds van ouds-her de dusgenaamde Oostersehe en Westersche Bezoars. Het zijn echter geenszins deze zich door hardheid en gladde, dikwijls als gepolijste oppervlakte onderscheidende dierlijke ingewandssteen en, op welke ik thans de aandacht wilde vestigen. Hun voorkomen bepaaldelijk bij eenige herkaauwers, de geneeskracht in vroegere tijden er aan toegeschreven, dit een en ander ga ik met stilzwijgen voorbij, om mij meer te bepalen, tot eene andere soort van steenachtige concreinenten in de ingewanden, die namelijk, welke nu en dan bij de paarden aangetroffen worden: — niet alsof deze minder dan de reeds genoemde bekend waren, integendeel Fourcroy en Vadquelin toch hielden zich omstreeks eene halve eeuw geleden reeds met het onderzoek er van bezig en verspreidden veel licht over hunne zamenstelling, terwijl ongeveer twintig jaar later door een onzer geachtste natuur- en scheikundige landgenooten, de ontleding van eenen zoodanigen paarden-steen wordt medegedeeld (a). Sedert vonden wij hier en daar ook voor eenige maanden nog, bij een oppervlakkig berigt uit Groningen, van dergelijke concrementen gewag gemaakt, en het zijn juist deze verschillende opgaven, die, door overeenkomst aan de eene, door in het oogloopend verschil aan de andere zijde geacht mogen worden, elke nieuwe ontdekking daartoe betrekkelijk nieuw belang bij te zetten ; overeenkomst voornamelijk in den aard van het grooter deel harer anorganische bestanddeelen, verschil in grootte, vorm, structuur, zamenhang, enz.
Additional Metadata | |
---|---|
Bijdragen tot de dierkunde | |
Released under the CC-0 1.0 ("No rights reserved") License | |
Organisation | Naturalis journals & series |
d’Ailly, A. J. (1851). Over een Steenachtig concrement in het Gedarmte van een Paard. Bijdragen tot de dierkunde, 2(1), 17–20. |