Nu reeds twee jaar geleden ried Dr. H. W. de Graaf mij aan vooral aandacht te schenken aan den bouw der genitaliën bij de Lepidoptera. Dien raad heb ik ter harte genomen en ik kan verzekeren, dat het mij groote voldoening heeft geschonken. Het eerste wat ik onder handen nam, was een anatomisch onderzoek der inlandsche Lycaena-soorten. Een dergelijk onderzoek was door den Heer de Graaf reeds jaren geleden, op verzoek van den Heer P. C. T. Snellen, begonnen, doch gebrek aan beschikbaren tijd belette hem de voltooiing daarvan. Toen de Heer de Graaf bemerkte, dat ik mij geheel in deze kwestie had ingewerkt, had hij zelfs de goedheid mij al zijne fraaie preparaten af te staan. Het gevolg hiervan was, dat ik het aantal mijner preparaten plotseling verdubbeld zag. Een woord van hartelijken dank is hier op zijn plaats. Het hieronder volgende is gegrond op eene nauwkeurige vergelijkende beschouwing van circa 200 preparaten. Deze preparaten zijn niet uitsluitend van inlandsche exemplaren vervaardigd, daar dit te bezwaarlijk was door de zeldzaamheid van enkele soorten. Hierdoor werd een direct voordeel verkregen, daar het mogelijk werd na te gaan, in hoeverre de exemplaren eener soort naarmate hunner grootere verspreiding afwijken. Afwijkingen in den vorm der genitaliën treden eerst op bij exemplaren uit Zuid-Europa, vooral bij die van Corsica en van Sardinië. De vorm der genitaliën van exemplaren der Midden- en West-Europeesche soorten is specifiek constant. Specifiek zijn de genitaliën scherp te onderkennen. De soortkenmerken in de genitaliën gelegen, zijn duidelijker dan die in elk ander deel van het vlinderlichaam. Men kan de exemplaren determineeren alléén afgaande op de kenmerken, welke gelegen zijn in de drie laatste abdominaal-