Op 11 III 1974 verzamelden de auteurs in de veerhaven van Den Helder een vijftal exemplaren van een tunicaat die nieuw voor ons land mag worden genoemd. Prof. dr. W. Vervoort, Rijksmuseum van Natuurlijke Historie, Leiden, determineerde het dier als Styela clava Herdman, 1882. Drie exemplaren bevinden zich thans in de collectie van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden. Styela clava werd voor het eerst beschreven door Herdman (1882) naar exemplaren die gedurende de Challenger-expeditie (1873-1876) werden verzameld. Hij noemt de soort „vrij algemeen" in de Japanse zeeën en zegt dat de dieren tot 7 cm lang kunnen worden. Tot 1953 was de soort alleen bekend van Japan, Korea, Siberië en de zee van Okhotsk. In 1954 beschreef Carlisle (1954) Styela mammiculata naar een viertal exemplaren die in 1953 bij Plymouth waren gevonden. Millar (1960, 1970) beschouwt Styela mammiculata Carlisle, 1954, als een jonger synoniem van Styela clava Herdman, 1882, en vermeldt dat deze soort op enkele plaatsen aan de zuidkust van Engeland voorkomt in ondiep water op havenwerken en stenen, soms zelfs massaal. A. W. Lacourt (pers. meded.) vond op 21 VI 1971 ook aan de andere zijde van het Kanaal, bij Dinard in Bretagne, een drietal exemplaren. Nu de soort ook in Nederland is gevonden, lijkt het er dus op dat Styela clava zich aan het uitbreiden is. Huwae (1974) verwachtte de soort ook op andere plaatsen in ons land. Een vermoeden dat door de tweede vondst voor Nederland, gedaan door J. Joosten (pers. meded.) op 3 VI 1974 in de haven bij 't Horntje op Texel, werd bevestigd. Op 4 VI 1974 en 16 XII 1974 constateerden de auteurs bovendien dat Styela clava nog steeds in de veerhaven van Den Helder aanwezig was.