De brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus in Zuidwest-Drenthe De verspreiding en de biotoop van de brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus in wateren, voornamelijk vennen, in Zuidwest-Drenthe is in 2006 onderzocht. Aanleiding voor dit onderzoek was de vondst van twee mannetjes van deze soort in het najaar van 2005 in een ven in de omgeving van Uffelte (Van Dijk 2006). Gedurende het onderzoek in 2006 in de maand september werden in 19 vennen en één middenloop van een laaglandbeek gedurende vier aaneensluitende nachten series met vallen opgesteld in ondiep water (30- 60 cm). Wekelijks werden tien series geplaatst, in totaal 40 series. De vallen waren voorzien van kippenlever dat als lokaas fungeerde voor de waterkevers. Een serie vallen op een locatie bestond uit één zogenaamde Molchreuse (amfibiëenfuik) en vier flesvallen. Meestal werden in een ven twee of drie series met vallen uitgezet in de grotere vennen, in kleine vennen stond slechts één serie. In het Brandeveen, de vindplaats uit 2005, werden vijf series uitgezet in een poging te populatiegrootte te kunnen schatten. Daarnaast werd op elke locatie met schepnet en appelmoeszeef de overige keverfauna en de water- en oppervlaktewantsen bemonsterd. Op elke locatie werd verder een vegetatieopname gemaakt en een watermonster genomen. Dytiscus latissimus is aangetroffen in vier vennen. In het Brandeveen in het habitatrichtlijngebied Ooster- en Westerzand, de vindplaats van 2005, werden in totaal vijf exemplaren gezien: één exemplaar tijdens een nachtelijke excursie met zaklamp, één mannetje tijdens een vooronderzoek met de Molchreuse, en één mannetje en twee vrouwtjes in drie verschillende series in de onderzoeksperiode zelf. In het Booy’s Veentje, in de directe nabijheid van het Brandeveen, werd één vrouwtje gevangen. Binnen hetzelfde habitatrichtlijngebied werden in het Kolonieveen, de voorlaatste vindplaats van D. latissimus in Nederland (daterend van 1967), zes mannetjes (waarvan één terugvangst van een gemerkt exemplaar) en acht vrouwtjes waargenomen. Dit betekent dat D. latissimus zich in dit ven maar liefst 39 jaar heeft kunnen schuilhouden. Het betekent ook dat de soort ten onrechte in het recente verleden als uitgestorven dan wel vermoedelijk uitgestorven is gekwalificeerd. Tenslotte werd in het habitatrichtlijngebied Dwingelderveld in het Zandveen één mannetje gevangen. In het ven Schurenberg, waar D. latissimus in 1937 gevonden is, werd de soort niet waargenomen. Alle exemplaren van D. latissimus tijdens dit onderzoek zijn met vallen verzameld (15 in de Molchreusen en 4 in de flesvallen). Met het schepnet werd geen enkel exemplaar gevangen. De Molchreuse lijkt zodoende de beste vangtechniek bij voortzetting van het onderzoek. Op basis van dit onderzoek kan niet met 100% zekerheid gesteld worden dat D. latissimus in de overige onderzochte vennen afwezig is. Een groter aantal series vallen per ven dan wel een langere bemonsteringsperiode is hiervoor noodzakelijk. Ook voor het schatten of berekenen van een betrouwbare populatiegrootte van D. latissimus in vennen waar de soort is aangetoond, is een ruimere inzet van middelen noodzakelijk. Waarschijnlijk zijn de populaties in alle vennen zeer klein, met mogelijk de grootste populaties in Kolonieveen en Brandeveen. Een berekening op basis van de vangsten en het oppervlak van de vennen resulteert 50-3600 exemplaren voor de vier vennen tezamen. De huidige Nederlandse biotoop van D. latissimus kan het best omschreven worden als een ven of (hoog)veen met zuur, helder water met een veen- of zandbodem. Het water is relatief voedselarm, kalkarm en heeft geen of nauwelijks buffercapaciteit. De oppervlakte varieert van 1 tot 13 ha en een diepte van 0,5 tot ruim 1 meter. De oevers zijn meest onbeschaduwd. De vegetatie is relatief soortenarm met weinig of geen submerse en drijvende hogere waterplanten. In het open water zijn meestal gordels evenwijdig aan de oeverlijn of veldjes met emergente planten aanwezig met name snavelzegge (Carex rostrata), gewone waterbies (Eleocharis palustris) en waterdrieblad (Menyanthes trifoliata). In de oevervegetatie domineren pitrus (Juncus effusus) en pijpenstrootje (Molinia caerulea), soms riet (Phragmites australis). De bodem van de vennen is bedekt met tapijten van veenmos (Sphagnum) met een grote variatie in bedekkingspercentage. De samenstelling van de waterkever- en waterwantsenfauna is karakteristiek voor die van vennen; soorten van voedselrijke, stilstaande wateren komen slechts sporadisch voor. De verschillen tussen de door D. latissimus bewoonde vennen onderling zijn relatief groot. Het Kolonieveen (zelfs drooggevallen in 1976) is een van de kleinere en ondiepste van de onderzochte vennen, het Brandeveen juist een van de grootste. Zandveen en Kolonieveen kennen een soortenarme vegetatie, Brandeveen en Booy’s Veentje zijn relatief soortenrijk. Het totale spectrum van deze vennen verschilt dan ook nauwelijks van dat van de andere onderzochte vennen zonder D. latissimus. Het totale spectrum van biotopen die door D. latissimus bewoond worden is veel groter in het buitenland (Hendrich & Balke 2000, 2005, Holmen 1993, Galewski 1971). Het omvat dan ook vis(kweek)vijvers, oude rivierarmen, stuwmeren, grind- en bruinkoolgroeven, relatief voedselrijke meren, veenputten, enz. Zo bezien vormen de Drentse vennen slechts één van de potentiële biotopen van Dytiscus latissimus. Het rapport besluit met enkele overwegingen en aanbevelingen met betrekking tot toekomstig onderzoek naar Dytiscus latissimus in Nederland. Door het geringe aantal vindplaatsen was het niet mogelijk om op modelmatige wijze tot een 'kansenkaart' voor de verspreiding in Nederland te komen. In plaats daarvan is op basis van 'expert judgement' van enkele kenners van de Drentse vennen een voorlopige lijst samengesteld van vennen die mogelijk dezelfde karakteristieken bezitten als de nu bekende vindplaatsen. Deze lijst kan als uitgangspunt dienen bij een definitieve selectie in een vervolgonderzoek.

, , ,
European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden
Staff publications

Cuppen, J. G. M., van Dijk, G., Koese, B., & Vorst, O. (2006). De brede geelgerande waterroofkever Dytiscus latissimus in Zuidwest-Drenthe. European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden.